Gust Peelaerts

Hij zag er dat Vlaand’ren zo geren…[1]

Met Gustje Peelaerts (1898-1961) door Vlaanderen en Duitsland

Gui van Gorp

Er zijn van die familienamen die gemaakt lijken om foutief geschreven te worden! Als we ervan uitgaan dat iemand zijn of haar naam ‘is’, valt de onachtzaamheid waarmee velen ermee omgaan beslist te betreuren. Alleen reeds vanuit het oogpunt der pure wellevendheid zou iedereen de (meestal eenvoudige) moeite behoren te doen om de gesprekspartner of de geadresseerde op een correcte manier aan te spreken of te schrijven. Dat voorkomt niet enkel persoonsverwisselingen en andere vergissingen – met al dan niet ernstige gevolgen – maar ook gerechtvaardigde ergernis. De allereerste keer dat we – ergens in 1975 wellicht – de naam van de Herentalse bard Gust (of Gustje, zoals hij meestal genoemd werd) Peelaerts tegenkwamen, was het al meteen goed fout.[2] Het Turnhoutse christendemocratische Aankondigingsblad maakte in zijn nummer van zondag 9 november 1924 op pagina 2 immers melding van het 11 November-feest van de VOS-afdeling in Tielen met een optreden van ‘Gust Peerlaers uit Herentals’.

Peelaerts was vanzelfsprekend niet de eerste of enige liedjeszanger uit Herentals. Volgens Ernest Claes die van 1898 tot 1905 scholier was aan het bisschoppelijk Collège Patronné d’Herentals woonde daar aan de Bovenpoort een zekere ‘Van Gestel’, zelf zoon van een nog vermaarder liedjeszanger of marktzanger uit Aarschot, die een paar keren per jaar op de markt stond.[3] Maar Claes was een romancier, een verteller voor wie de historische waarheid minder belangrijk was dan het kleurrijk en vlot lopend verhaal. Het is dan aan de dr.hist., zeker als die ook nog stadsarchivaris van Herentals is, om een en ander recht te zetten: ‘Van Gestel’ werd verward met Corneli(u)s Janssens (1851-1918) die in 1902 inderdaad ‘in de Bovenrij’ woonde en in het jaar van zijn overlijden metterwoon in de aanpalende Nonnenstraat (en ook nog even aan het Lantaarnpad) gevestigd was.[4]

Officieel heette onze volkszanger Carolus Augustinus en werd hij op 17 oktober 1898 geboren in de toenmalige Molenstraat te Herentals als zoon van Petrus Josephus Peelaerts en Philomena Cools.[5] Reeds tijdens de oorlog van 14-18 verloor hij zijn moeder en werd vroegtijdig aan zijn lot overgelaten.[6] Zijn talent en liefde voor de muziek bleken hem een troost en hij leerde zichzelf zingen en trekzak spelen. Op 25 november 1925 huwde hij Henrica Celina de Reyck (1904-1997), ging met haar in de Stationsstraat 25 wonen en werd vader van zes dochters en één zoon. Van beroep was hij schilder-behanger maar een roeping is uiteraard nog iets anders en dat was voor hem weinig minder dan ‘Vlaanderen vrij’ te zingen en te spelen.[7] Hij zag zichzelf beslist niet enkel als (uitvoerend) kunstenaar maar – misschien zelfs op de eerste plaats – als propagandist voor het Vlaams-nationalisme in de Kempen en daarbuiten. Na de Eerste Wereldoorlog was hij de onvermoeibare trekzakspeler op talloze vlaginhuldigingen en andere feesten van het VOS, op studentenavonden in Leuven en Gent, voor afdelingen van het Davidsfonds of op kampvuuravonden ter gelegenheid van de jaarlijkse IJzerbedevaart. Dat werd ook voluit erkend door De Nieuwe Kempen, het weekblad van de Katholieke Vlaamsche Volkspartij (KVV) van volksvertegenwoordiger Thomas de Backer (1892-1971) uit Mol, dat vanaf 11 juli 1925 verscheen.[8]

Eind november 1926 leek het menselijk geluk hem toe te lachen. Niet enkel werd op de 24ste zijn oudste dochter Maria geboren maar hij ‘kreeg’ vier dagen later ook nog eens zijn door Joz. de Swerts (1890-1939) getekend portret op de voorpagina van het radicaal, flamingantisch en satirisch weekblad Pallieter. Het begeleidend hoofdartikel was een ode aan ‘’t speulen van een herremonika’, zoals Filip de Pillecyn (1891-1962) met ‘snijdige Herentalsche klanken’ Peelaerts in de mond legde, erbij voegend: ‘daar waait amnestie en zelfbestuur uit zijn trekzak’. Daarvoor feliciteerde De Nieuwe Kempen hem een week later vrij uitgebreid. Het blad nam ook een stuk van het artikel van De Pillecijn over en riep de afdelingen van de Vlaamsche Wacht (die vaak verkapte partijafdelingen van ‘de thomassisten’ waren) op om hem te komen laten spelen.

En Gustje speelde en zong – en zong en speelde, van de Maas tot aan de Noordzee. Zo vaak en zo intens dat zijn instrument op een gegeven ogenblik aan vervanging toe was. Omdat De Backer aan Peelaerts beloofd had er persoonlijk voor te zorgen dat deze een nieuwe harmonica kreeg, werd half augustus 1927 in De Nieuwe Kempen een intekenlijst geopend, die op de laatste dag van het jaar werd afgesloten met een opbrengst van 1.529,82 Belgische frank. Dat was echter niet voldoende! Maar de laatste 700 frank die nodig was, werd uiteindelijk ook gevonden, in Roeselare. Dat liet Peelaerts met veel dank zelf weten in het KVVP-weekblad dat eraan toevoegde: ‘Zijne nieuwe harmonica draagt de Vlaamsche kleuren. Met taaie volharding zal hij in den strijd om de zelfstandigheidsgedachte het zijne bijdragen, voor volk en Vlaanderen’.[9]

Hij zong en speelde zonder partituur of tekstvel, vaak met half geloken ogen. Er was nauwelijks één Vlaamsgezinde manifestatie denkbaar waar hij niet was. En naast de Vlaamse en Zuid-Afrikaanse klassiekers – en dat zijn er niet weinig, zoals elke serieuze oud-student wel weet – volgde Gust met zijn repertorium ook de politieke actualiteit. Zo zong hij in 1930 op de wijze van ‘Medelij Jet’ het door ene ‘Floris’ in elkaar gedraaide lied ‘De Jubelvlag’ met als refrein:

‘Weg met dat lapje, weg met die vod!

Honderd jaar hebt g’er ons mee bedot.’[10]

In de zomer van datzelfde jaar weigerde de dienstplichtige Joris de Leeuw (1909-2001) in het Belgisch leger aan Franstalige bevelen te gehoorzamen. Daarrond ontstond een aantal maanden veel commotie en spottend zong toen Gust Peelaerts:

‘Ik weiger, sergeantje, zei Joris de Leeuw,

Ik weiger, zei Joris de Leeuw!’[11]

En in 1933 publiceerde de Zesde Vlaamsche Almanak op p. 27 ‘Het Lied van Gustje Peelaerts’ dat we hierbij afdrukken.[12]

Anders dan Willem de Meyer die zangbundels samenstelde en doelgericht de jeugdbewegingen bewerkte, kwam Gust Peelaerts – gevraagd en allicht ook wel eens ongevraagd – overal waar het lot hem leidde: spontaan en zonder veel planning. Inderdaad was hij voluit de ‘zingende zwerver’ voor Vlaanderen zoals hij genoemd werd.[13] Toch had hij jaarlijks een paar vaste afspraken waar hij niet wilde mankeren. En dat was niet enkel de IJzerbedevaart maar ook het wielerkampioenschap van Vlaanderen dat sinds 1908 in Koolskamp gereden werd. Ook daar deed hij de ‘Vlaamse Leeuw’ weergalmen en ontving daar felicitaties voor van de legendarische Karel van Wijnendaele (eigenlijk Karel Steyaert, 1882-1961). Op zijn tochten die soms meerdere dagen konden duren, bezocht hij meermaals Stijn Streuvels (Frank Lateur, 1871-1969) in zijn ‘Lijsternest’ in Ingooigem en ontving zelf de letterkundigen Ward Vermeulen (1861-1934) en Jozef Simons (1888-1948) bij hem thuis. Hij was een trouwe medewerker aan het kinderuur op de radio met ‘Nonkel Jan’ (Jan Boon, 1898-1960) en Anton van der Velde (1895-1983).[14]

Hoeveel van al die idealistische inzet, die rusteloze verplaatsingen, die optredens die niet leken te eindigen, die toezeggingen ‘voor het Vlaams’, hebben hem iets opgebracht? Of was het – zoals niet ongebruikelijk – ‘voor de goede zaak’? Heeft het hem misschien niet veeleer geld gekost? Men zou het durven veronderstellen als men op 30 maart 1940 – dat is in volle mobilisatie – in het VNV-dagblad Volk en Staat in de rubriek ‘Op den uitkijk’ (p. 3) en getiteld ‘Gustje Peelaerts heeft zorgen’, van de hand van ‘een deelgenoot van den Kempischen Kunstdag’ leest: ‘Te Herentals ontmoette ik Gustje Peelaerts, den bekenden harmonikalist, die voor het Vlaamsch-Nationalisme zijn eigen betekenis heeft gehad. Ik heb ontdekt dat de man er op dit oogenblik zeer berooid voorzit en meen begrepen te hebben, dat hij een gebrekkig kindje heeft, dat thans zijn Eerste Kommunie moet doen. (…) Kan hier iemand een reddende hand bieden… Ik weet wel dat iedereen over Gustje een eigen meening heeft en dat Bacchus en Gust wel dikwijls vrienden zijn geweest, maar zijn eigen geluid heeft het Vlaamsch-Nationale vereenigingsleven wel diensten bewezen (…).

In het kader van ons reeds een paar decennia lopend onderzoek naar de 242 gefusilleerden van de Belgische repressie 1944-1950 namen we – naast een deel van de oorlogspers, een dozijn landelijke kranten, meerdere naoorlogse periodieken en een aantal regionale weekbladen – systematisch de bijlagen door van het Belgisch Staatsblad, tussen 1 september 1944 en 31 december 1952. Zo waren we in staat (alfabetische) lijsten aan te leggen van zowat alle collaborateurs van de Kempen, gegroepeerd per gemeente van het arrondissement Turnhout, d.w.z. er geboren of woonachtig.[15] Dit was mogelijk en had maar zin omdat de – nauwgezet en volgens de voorschriften werkende – griffie van het krijgsauditoraat van Turnhout wellicht al haar vonnissen liet publiceren. Helaas gebeurde dat niet overal en in Luik en Namen zelfs al helemaal niet!

Voor de stad Herentals (uiteraard zonder de latere fusiegemeenten Morkhoven en Noorderwijk) vonden we zo 179 personen terug. Op een bevolkingsaantal dat we voor de oorlogsjaren afronden op 14.000 betekent dit 1,28% of 1 inwoner op 78.[16] En daaronder was haast onvermijdelijk ook Gust Peelaerts. Uit het vonnis van september 1946 (cf. infra) tegen hem vernemen we dat hij – chronologisch wellicht in deze volgorde, al ontbreken helaas de data – dienst nam in het National Sozialistisches Kraftfahrerkorps (NSKK), de Fabriekswacht, de Vlaamsche Wacht (waar ongetwijfeld de Vlaamsche Wachtbrigade bedoeld werd) en uiteindelijk de zgn. Flakbrigade, voluit Flämische Flakbrigade. In voornoemde lijst van Herentalse ‘zwarten’ vonden we overigens twee mannen terug met een quasi-gelijkaardig curriculum.[17] Zeker Van Genechten moet een bekende of zelfs meer van Peelaerts zijn geweest want ze woonden slechts zeven huizen van elkaar in dezelfde straat…

Het NSKK was in Duitsland het motorkorps van de NSDAP en wilde het autogebruik stimuleren. Tijdens de oorlog werd dit omvangrijke korps rechtstreeks bij de Duitse oorlogsvoering betrokken als transportdienst van en voor de Wehrmacht. Vooral in België en Nederland werd er vanaf het voorjaar van 1941 nadrukkelijk voor geworven.[18] Naar schatting maakten 10.000 Nederlanders, 5.000 Vlamingen en 3.000 Walen er deel van uit. Het werfbureel voor het NSKK in Herentals bevond zich in het Hofkwartier, later in de Vaartstraat.[19] Minstens dertien inwoners meldden er zich…[20] Het leeuwendeel van deze dienstnemers – die aanvankelijk geen wapens droegen – werd opgeleid in de Citadel in Diest (vanaf mei 1941) en in de Telegrafiekazerne en de Land- en Tuinbouwschool in Vilvoorde. Maar het waren beslist niet allemaal overtuigde nationaalsocialisten! Niet zelden was werkloosheid of een onzeker gezinsinkomen het belangrijkste motief van geheel of gedeeltelijk apolitieke vrijwilligers om het grijsblauwe uniform – met zwart ‘scheepje’ als hoofddeksel – aan te trekken. Menig chauffeur deed vervoerdienst aan het Oostfront en raakte er betrokken bij zware gevechten maar voor zover we weten, was dat niet geval voor Peelaerts. Het lijkt ons zelfs goed mogelijk dat het feit dat het NSKK vanaf juni 1941 (naast Noord-Frankrijk) in steeds ruimere mate aan het Russische front werd ingezet, hem ertoe gebracht heeft naar een andere formatie over te stappen.

De oprichter van de Fabriekswacht was Christiaan Turcksin (1903-1987) uit Vilvoorde die het vertrouwen genoot van de eerste VNV-leider Staf de Clercq (1884-1942).[21] Hierdoor kreeg de formatie, die in 1941 instond voor de brandbeveiliging in enkele fabrieken ten noorden van Brussel, een uitgesproken VNV-stempel. Uit alle partijafdelingen kwamen mannen zich melden en na enkele maanden reeds werd de naam veranderd in Dietsche Militie-Wachtbrigade wat in 1943 Wachtbrigade en soms ook Vlaamsche Wachtbrigade werd.[22]De opdrachten breidden zich uit naar vliegvelden van de Luftwaffe in heel België en de Franse departementen Nord en Pas de Calais (die ook ressorteerden onder generaal Von Falkenhausen, het hoofd van de Militärverwaltung in Brussel). Eind 1943 was de totale sterkte van de Wachtbrigade ongeveer 3.700 manschappen, in een zwart uniform. Hun inzet aan het thuisfront was uiteraard niet zonder gevaar. Zo vielen er slachtoffers bij bombardementen, gewone werkongevallen en door aanslagen van het verzet.[23]

Helaas weten we niet wanneer Peelaerts de overstap maakte van het NSKK naar de Vlaamsche Wachtbrigade. Op 4 mei 1944 maakte hij alleszins als wachter of brigadier deel uit van de 4de Compagnie van het 1ste Bataljon van deze laatste formatie. Haar standplaats was in de Sint-Rochusstraat in Deurne, wellicht in (een deel van?) de gebouwen van het Sint-Rochusinstituut van de Broeders der Christelijke Scholen. Ze stond onder het bevel van oppervaandrig Fernand (Nand) Eerdekens en deed bewakingsdienst aan het Pulhof in Berchem, het vliegveld van Deurne, het depot in Beveren, Fort II (Wommelgem) en Fort IV (Mortsel) en het Bekleidungslager in de Sanderusstraat in Antwerpen.[24]

Vanaf eind 1943 was de oorlog in België door de aanslagen op Duitsers en collaborateurs en door de overvallen op gemeentehuizen en postkantoren, stilaan geëvolueerd naar een vorm van burgeroorlog waarin het onderscheid tussen daden van (gewapend) verzet en vulgair banditisme soms nog moeilijk te maken was. Voeg daarbij de manifeste onwil van het Belgisch gerecht en politie om daartegen op te treden, de voortdurende dreiging voor de bevolking van de geallieerde bombardementen, de schaarste aan zowat alles, de grimmige tegenterreur van Nieuwe Orde-milities en men krijgt in de zomer van 1944 een kolkend mengsel dat vanaf het moment dat de landing van de Amerikaanse, Britse en andere legers in Normandië lijkt te lukken, het voor iedereen duidelijk maakt dat de eindstrijd nadert. Een gestructureerd Duits plan voor een geordend terugtrekken in oostelijke richting leek evenwel nauwelijks te bestaan. Dus namen allerlei afzonderlijke eenheden hun maatregelen en improviseerden er maar op los. Uiteindelijk werd de situatie zo navrant dat de Wachtbrigade praktisch ophield te bestaan als zelfstandige en efficiënt functionerende organisatie. Zo bleef enkel de keuze tussen het afleggen van het uniform – wat ongeveer een kleine helft van de brigadiers heeft gedaan – of een verloren oorlog elders nog te gaan verderzetten. Onder de losse groepen en groepjes van de Wachtbrigade – een goede 2.000 manschappen – die met de bezetter vanaf eind augustus, begin september de behoorlijk ordeloze terugtocht ondernamen, marcheerde ook Gustje Peelaerts via ’s Hertogenbosch, Nijmegen, Venlo en Duisburg naar Lippstadt. De al even zeer ontredderde VNV-leiding – Elias, vergezeld van Van den Berghe, Wyndaele, Stuyck, Deckmyn, Lambrechts en Vansteenland – sloot zich aan bij de tros van Turcksin en raakte zo ook het Derde Rijk binnen.[25]

Eenmaal in Duitsland en nog niet bekomen van de smadelijke aftocht werden in september-oktober de grotere en kleinere losse eenheden uit allerlei formaties met een VNV-kleurtje bijeengebracht in en rond Lippstadt in Westfalen, gelegen tussen Dortmund en Paderborn. In steeds penibeler omstandigheden werd daar gepoogd de uiteengevallen Wachtbrigade te transformeren tot een min of meer bruikbare militaire eenheid. Elias, wiens politieke rol uitgespeeld was, raadde ondertussen in privégesprekken iedere Vlaming aan te gaan werken in de oorlogsindustrie of zich aan te sluiten bij de Flakbrigade van Turcksin maar zich vooral niet te melden voor de Waffen-SS.[26]

Maar was Gust Peelaerts wel echt met de Vlaamsche Wachtbrigade naar Duitsland getrokken? Of was dat in het gezelschap van vrouw en kinderen gebeurd? Die waren alleszins in Verden an der Aller in Nedersaksen, ten oosten van Bremen, terechtgekomen met zo’n 670 andere vluchtelingen uit Vlaanderen en Nederland. Door de ontberingen van de vlucht is daar op 26 september 1944 zijn jongste kind, de slechts zeven maanden oude Luitgardis, gestorven en begraven. Door bemiddeling van de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt waren de vluchtelingen – tot kort voor Kerstmis – er ondergebracht in de plaatselijke Nicolaischool. Toen moesten ze wijken voor een veldhospitaal en uitkijken naar een ander kwartier. Gust maakte op 5 oktober in Lippstadt de zware luchtaanvallen op het vliegveld mee waar hij diende als Flakhelfer.[27]

 

In dat bonte allegaartje van nuttige en minder nuttige heimatlose Flamen was Peelaerts beslist niet de minst kleurrijke of de meest soldateske! Zo had men de manschappen die enig waarachtig (of verzonnen) letsel vertoonden of die vanuit hun aard en karakter slecht pasten in het militair bedrijf, bij de tros bijeengebracht in één compagnie. ‘In deze eenheid streed ook de Vlaamse bard Guustje (…), die eigenlijk niks mankeerde tenzij een onverzettelijke onwil om afstand te doen van zijn akkordeon. Steeds en overal droeg hij zijn instrument mee op rug of buik, en niets kon dit lijfelijk kontakt beletten, tenzij men Guustje werkelijk liet fusilleren. Tot dergelijke snoodheid was niemand in de Brigade bekwaam en dus sierde Guustje de Kompagnie-Dekeneers, men mag aannemen als waarlijk uniek curiosum onder de miljoenen soldaten van de Wehrmacht.’[28]

Uiteindelijk kreeg de Vlaamse Flakbrigade of Flämische Flakabteilung 590 met standplaats Lippstadt, toch vorm. Zij opereerde als een zelfstandige eenheid met een eigen, Vlaams kader van officieren en onderofficieren, bestaande uit twee bataljons met een totaal van tien compagnies, in zijn totaliteit ondergeschikt aan het Oberkommando der Luftwaffe. Gust Peelaerts werd ingedeeld bij de 2de Batterie van de lichte afdeling (bewapend met 3,7 cm Mittere Flak) die onder bevel stond van Oberleutnant Bert de Bruycker. Na de opleiding werd zij vanaf ca. Nieuwjaar 1945 ingezet in Gütersloh, Worms, Rheindurkheim, Ulm, Neckarsulm en Bad Wimpfen en onderging daarbij drie zware luchtaanvallen. We zijn er niet zeker van of Gust Peelaerts daar toen nog deel van uitmaakte en het is ons al evenmin bekend op welke wijze voor hem de oorlog eindigde en hoe hij en zijn gezin terug in België geraakten: eenvoudige mensen laten weinig of geen ‘archief’ na…[29]

Terwijl de laatste Duitse weerstand ineenstuikte, was ondertussen in het vaderland de officiële repressie op kruissnelheid gekomen. De krijgsraad van Turnhout – eigenlijk een afgesplitste kamer van de krijgsraad van Antwerpen – was reeds opgericht op 18 september 1944 en zou opgeheven worden op 31 juli 1947. Het was die uitzonderingsrechtbank, voorgezeten door eerste burgerlijk magistraat Charles J. Schilling, die Peelaerts op 2 maart 1945, een eerste keer – bij verstek – veroordeelde. Zoals in die omstandigheden gebruikelijk kreeg hij het ‘normaal’ tarief: de doodstraf ‘uit hoofde van in België of elders in het buitenland, na 10 mei 1940, wapens gedragen te hebben tegen België en ’s vijands politiek of plannen in de hand te hebben gewerkt’. Dit vonnis werd veertien dagen later door de Herentalse gerechtsdeurwaarder L. van Heukelen, ‘sprekende met zijn schoonmoeder weduwe F. De Ryck’ (sic), betekend op het adres Goudbloemstraat 37.[30]

In de eerste editie van de EVB schrijft Gaston Durnez ‘Door de repressie-atmosfeer werd (Peelaerts) na de Tweede Wereldoorlog gedwongen zijn stad te verlaten en vestigde zich op 16 juli 1945 in Herenthout.[31] Helaas weten we niet waar de auteur dit precieze gegeven haalde. Vanaf midden mei arriveerden bijna dagelijks treinen met gerepatrieerden in het station van Herentals en dat gebeurde niet steeds zonder tumult, wel integendeel…[32] Wellicht is ook met een van deze konvooien het gezin Peelaerts naar de heimat weergekeerd waar vader en echtgenoot Gust – die ook al geen alledaags voorkomen had en bovendien op de lijst van de reeds veroordeelden prijkte – ongetwijfeld meteen werd aangehouden.

Op 27 september 1946 werd Gust Peelaerts door de krijgsraad van Turnhout – ditmaal op tegenspraak – veroordeeld wegens lidmaatschap van het NSKK, de Fabriekswacht, de Vlaamsche Wacht en de Flak(brigade) en bedacht met drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit zijn burgerrechten.[33] Omdat het voor de pers en de publieke opinie absoluut maar een ‘kleine garnaal’ betrof, weten we ook niet wie zijn advocaat was (als hij die al had), zijn substituut-krijgsauditeur of wie ondertussen voorzitter was van de behandelende kamer. Evenmin vonden we enig spoor van een eventueel beroep bij het krijgshof van Antwerpen, dat van half december 1944 tot aan het zomerreces van 1948 de vonnissen van de krijgsraden van Antwerpen en Turnhout in tweede aanleg behandelde. Het is ons tenslotte ook al niet bekend hoe lang en waar hij ‘in het staatspensionaat’ verbleven heeft. Jef Lievens schrijft: ‘vele maanden’… Hoeveel het er ook waren: ze hebben ook van hem hun tol geëist.

Zoals de meesten van zijn lotgenoten tekende Peelaerts twee jaar later verzet aan tegen het verlies van zijn burgerrechten bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout. Die verklaarde dat op 29 november 1948 ontvankelijk en oordeelde dat hij voor een termijn van vijftien jaar zou ontzet blijven uit zijn politieke rechten, met aanvang op 27 september 1946. Van het overige der ontzetting werd hij ontheven.[34]

Toen op 6 april 1959 zijn dochter Erna in Herenthout in het huwelijk trad, vermeldde de huwelijksakte als beroep van de vader van de bruid ‘handwerker’ en had het gezin het beslist niet breed.[35] Maar die eenvoudige Kempenzoon miste voor en na ‘het prison’ geen enkele IJzerbedevaart, tenzij die van 20 augustus in zijn sterfjaar toen hij al erg verzwakt was. Na een ziekbed van een paar weken overleed hij op 6 oktober 1961 in dezelfde gemeente. Er was veel volk: de tocht van het sterfhuis naar de kerk duurde meer dan een half uur. O.a. Cyriel van Hove (1899-1982), Jo Belmans (1931-2022), Arthur Heylen (1898-1972) en Jef Laureys (1891-1971) waren aanwezig. Bij het open graf spraken Juliaan Platteau van het IJzerbedevaart-comité (1894-1964) en de kersverse VU-volksvertegenwoordiger Leo Wouters (1902-1987), zelf afkomstig uit Geel en tot 1932 zeer actief in de KVVP van De Backer.[36] Zij herinnerden ‘aan de zwerftochten van de Kempische zanger, die in ontelbare Vlaamse huizen optrad, ontelbare Vlaamse betogingen opluisterde op zijn manier, en zeer veel gedaan heeft, ongevraagd en onbetaald, om stemming te maken ten voordele van het Vlaamse nationalisme. Altijd eenvoudig, altijd opgeruimd, nooit gemeen of vulgair – een eenvoudige Kempense jongen, wegbereider voor Thomas de Backer en Edm. van Dieren.’[37]

Het wellicht meest realistische maar tegelijk meest gevoelige artikel dat verscheen naar aanleiding van zijn overlijden, was o.i. van de hand van Karel Dillen en vindt men in het maandblad Dietsland Europa, dat toen nog uitgegeven werd door de Jong-Nederlandse Gemeenschap, van november 1961, p. 13. Dillen had het daarin over een vroegoude, vroeg versleten arme dompelaar, een tragische figuur geplaagd door de drankduivel. Maar een die zijn land beminde en geloofde in de schoonheid van de beweging. ‘Die liefde heeft hem tenslotte boven zichzelf verheven en boven zijn gebreken’.

Meteen na zijn overlijden werd vanuit het VOS van de provincie Antwerpen een comité ad hoc opgericht dat een heldenhuldezerkje wilde plaatsen op zijn graf. Die wens had de zanger immers zelf uitgesproken op de IJzerbedevaart van 1958. Sympathisanten konden daarvoor een bijdrage storten op de postrekening van Alfons Cools uit Nijlen, mogelijk familie langs moederskant.[38] In het nummer van 10 mei 1962 werd de ‘Gust Peelaerts-herdenking’ aangekondigd in ’t Pallieterke (p. 3). Het was een kille, bewolkte zondag 13 mei 1962 die aanving met een mis, opgedragen door pastoor De Laet en met de bekende componist Armand Preud’homme (1904-1986) aan het orgel. De zelf in het AKVS gevormde dominicaan Mattheus de Laere (1910-1973) die de kanselrede hield, predikte ‘op een moderne manier’ over het ‘romantisch realisme’ van Gustje Peelaerts en zijn generatie. Daarna werd op het kerkhof het heldenhuldezerkje onthuld met een toespraak door Juliaan Platteau en terwijl de oude zakjesvlag-met-de-bezem wapperde in de wind, speelde Willem de Meyer op zijn trekorgel ‘Het lied van Nele’.[39] ’s Namiddags vond dan in zaal ‘Lux’ op de Markt nog een ‘volksakademische zitting’ plaats

Op 10 september 1983 vond in Herenthout nogmaals een herdenking plaats op het kerkhof maar daarvan vonden we enkel een aankondiging, geen verslag van terug.[40] Wat gebeurde ondertussen met de nu verdwenen heldenhuldezerk? Op Geneanet vonden we een foto van het graf op het kerkhof van Herenthout, gelegen aan de Van Reynegomlaan. Die vertoont een nieuwe horizontale grafplaat met kruis, een foto van het echtpaar en de eenvoudige vermelding van beider namen: ‘August Peelaerts 1898-1961 en echtg. Celina De Reyck 1904-1997’.

  1. Naar de eerste zin van ‘Het lied van Nele’, op tekst van Johan de Maegt (1876-1938) en getoonzet door Emiel Hullebroeck (1878-1965) dat door hem zo vaak werd gespeeld en gezongen dat het als zijn lijflied mag beschouwd worden.
  2. Volgens Frans Debrandere: Verklarend Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk. Gemeentekrediet, Brussel, 1993, dl. II, p. 1088 is de naam ‘Peelaerts’ afkomstig van het Middelnederlandse woord ‘pelen’ wat pellen of ontschorsen betekent. En de drie voorbeelden (respectievelijk uit 1385, 1454 en 1711) die hij geeft, wijzen allemaal in oostelijke richting, naar Limburg, wat wellicht iets zegt over de verre afkomst van de familie.

    Ook Jef Lievens: Koppen uit ons Kempenland. Heibrand, Kasterlee, 1977 schrijft consequent foutief ‘Peelaars’.

  3. A. van Hageland: Ernest Claes en wij. Een literair-volkskundige studie. Davidsfonds, Leuven, 1959, p. 184-185.
  4. Jan-M. Goris, ‘Dichtung und Wahrheit in de Herentalse gedenkschriften van Ernest Claes. Enkele kritische beschouwingen bij het werk van Ernest Claes naar aanleiding van een pas opgedoken manuscript van Pol Heyns: ‘Ernest Claes en Herentals (1928)’, in: Historisch Jaarboek van Herentals (2002) 12, p. 295 en Jan Cools, ‘Van dichten comt mi cleine bate… Belevenissen van marktzanger Cornelius Janssens’, in: Historisch Jaarboek van Herentals (1988) 3, p. 93-98.
  5. Heet momenteel Wolstraat maar werd zo genoemd naar de watermolen(s) die daar ooit was of waren. Niet te verwarren met de Molenstraat in Morkhoven, een deelgemeente van Herentals. Met dank aan Jan Peelaerts, oud-brandweercommandant van Herentals, die me ook nog andere inlichtingen van genealogische aard bezorgde. Cf. Harry de Kinderen, ‘Uit het verleden van de Herentalse molens’, in: Historisch Jaarboek van Herentals (1987) 2, p. 129-158 die stelt dat er niet minder dan zes watermolens waren in de stad.
  6. Alfons Cools, ‘Wie was Guustje Peelaerts?’, in: Herenthout Herdenking Guustje Peelaerts. VOS – Gouw Antwerpen, Herenthout, 1962.
  7. Het verstekvonnis van 2 maart 1945 geeft dan ook als beroep ‘zanger’!
  8. Gui van Gorp, ‘Het geschil Thomas de Backer – Jan van Mierlo 1930-1932. De strijd tussen federalisten en Grootnederlanders in de Kempense microcosmos’, in: Taxandria (1985) 57, p. 169-183.
  9. De Nieuwe Kempen, 28.IV.1928, p. 2 en 19.V.1928, p. 3.
  10. Niet geïdentificeerd knipsel, afkomstig van Mon de Goeyse.
  11. E. de V. (Arthur de Bruyne), ‘Joris De Leeuw. “Geen Franse bevelen…”’, in: ’t Pallieterke, 21.IX.1961, p. 4. Dit artikel werd geïllustreerd met een nagetekende versie van de tekening van Joz uit 1926. Toen een van zijn kinderen hem dat toonde op het ziekbed – dat zijn doodsbed zou worden – glimlachte hij tevreden. Cf. ’t Pallieterke, 2.XI.1961, p. 2. Met dank aan Lawrence Urbain voor de technische hulp.
  12. Een uitgave van de Vlaamsche Opvoedingscentrale van Pol van Nijen (Kapellen) en Willem Maris (Bazel). De losse, uitgescheurde pagina met dit lied werd ons rond 1985 geschonken door Edmond (Mon) de Goeyse (1907-1998), tijdens de Tweede Wereldoorlog administratief directeur van Zender Brussel maar vooral bekend als auteur van de ‘blauwe bladzijden’ in de studentencodex en grondlegger van het Archief en Museum van het Vlaams Studentenleven in Leuven. Cf. Ons Leven (1997) 109, nr. 3-4 zijnde het ‘Huldenummer Dr. Mon de Goeyse 90 jaar’.
  13. Jozef Vos, ‘Gemeenschapszang als ideologisch bindmiddel’, in: Louis Peter Grijp (hoofdred.): Een muziekgeschiedenis der Nederlanden. Amsterdam University Press – Salomé, Amsterdam, 2001, p. 586.
  14. Helaas is (voorlopig) van Gust Peelaerts geen enkel spoor te vinden in het gigantisch archief van de VRT-radio. Dit wil zeggen dat er momenteel niets ‘ontsloten’ is met zijn naam erbij. Met dank voor deze mededeling aan archivaris Geraard Goossens.
  15. Dat is iedereen die – in Turnhout of elders – in aanraking kwam met het krijgsgerecht, hetzij via een vonnis (ook indien dit eventueel vrijspraak was) of door inschrijving op de zgn. lijst van de auditeur. Gesneuvelden of vermisten in de (para-)militaire organisaties van de bezetter of de Nieuwe Orde-partijen werden eveneens opgenomen.
  16. We gebruikten de inwonersaantallen uit Eugène de Seyn: Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten. Brepols, Turnhout, s.d. waarvan de tweede, bijgewerkte uitgave (volgens internet) verscheen in 1950. Hij geeft voor Herentals (in dl. I, p. 567-569) 13.649 inwoners voor 1938 en zonder opgave van datum (misschien 1948) het getal van 14.674. Jan Vincx: Hoe Herentals de Tweede Wereldoorlog beleefde. 1940-1945. Herentalse Geschiedkundige Kring en Boekhandel Bert van Sande, Herentals, 1994, p. 238 komt op 175 ‘zwarte’ inwoners van Herentals en 0,8% van de bevolking. Helaas blijft het onduidelijk hoe hij tot deze cijfers kwam.
  17. Het ging om Alexander van Genechten (°1913) uit de Goudbloemstraat die in de naoorlogse pers als ‘zeer Duitschgezind’ werd omschreven. Hij evolueerde van de VNV-militie Zwarte Brigade naar de NSKK, de Fabriekswacht en de Flak. Dat leverde hem in december 1946 tweeënhalf (of drieënhalf) jaar cel op. De tweede was de spoorwegarbeider Frans Steurs (met als adres ‘Kluis’) die via de NSKK en de Fabriekswacht naar de Vlaamsche Wachtbrigade ging. In oktober 1946 werd hij veroordeeld tot twee jaar.
  18. Jan Vincx: Vlaanderen in uniform 1940-1945. Uitg. Etnika, Antwerpen, 1980-1984,

    dl. I, p. 10-122 en Alex DEKKER: Ook Gij behoort bij ons… Het NSKK in de Lage Landen. Just Publishers, s.l., 2013.

  19. Vincx: Vlaanderen, dl. I, p. 112.
  20. Het waren er zeker meer maar tientallen uittreksels van vonnissen vermelden enkel ‘wapens gedragen te hebben tegen België’ (of een variant) zonder verdere specificatie. Dit is het fameuze artikel 113 van het Strafwetboek dat daarvoor de doodstraf voorzag. Vincx: Herentals, p. 182 komt ‘na een ernstig onderzoek en gestaafd met namen’ op een getal van elf NSKK-ers.
  21. Jos Vinks: De memoires van Turcksin. De Krijger, Erpe, 1998 en Dries Timmermans: De Fabriekswacht. Vlamingen in ‘die Luftwaffe’. De Krijger, Erpe, 2005.
  22. Vandaar de vaak voorkomende verwisseling – ook in officiële documenten, zowel tijdens als na de oorlog – met de Vlaamsche Wacht.
  23. Vincx: Vlaanderen, dl. III, p. 10-13.
  24. Vincx: Vlaanderen, dl. III, p. 61.
  25. Pieter Jan Verstraete: Hendrik Jozef Elias. Biografie. Eigen beheer, Kortrijk, 2005, dl. II, p. 770-771. Een bijwijlen hilarisch maar daarom niet minder waarheidsgetrouw beeld van deze tocht geeft L.H. Cotvooghel (= Herman Geerts): De soldaten van de Leider. Acht maanden met de heimat in de rugzak. De Roerdomp, Brecht-Antwerpen, 1976.
  26. Verstraete: Elias, dl. II, p. 773 en Vincx, Vlaanderen, dl. III, p. 94-95.
  27. Rosine de Dijn: Gasten van de Führer. De vlucht van Vlaamse collaborateurs naar nazi-Duitsland tijdens de bevrijding in september 1944. Manteau, Antwerpen, 2014, p. 122-125.
  28. Cotvooghel: Soldaten, p. 45.
  29. Vincx: Vlaanderen, dl. III, p. 87.
  30. Belgisch Staatsblad, 10.IV.1945.
  31. Gaston Durnez, ‘PEELAERTS, Gustje’, in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt-Amsterdam, 1975, dl. II, p. 1183. Het artikel – van dezelfde auteur – in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Lannoo, Tielt, 1998, dl. II, p. 2406 is iets beknopter en bevat geen nieuwe gegevens.
  32. Vincx: Herentals, p. 241 en 243-245.
  33. Gazet van Antwerpen, 4.X.1946, p. 3 en Belgisch Staatsblad, 14.V.1949, p. 4122.
  34. Het ging nog om de rechten vermeld in artikel 123sexies van het Strafwetboek: het recht om te stemmen, te kiezen, verkozen te worden en om voorzitter te zijn van een politieke vereniging.
  35. Geneanet, geraadpleegd op 17.I.2022.
  36. Gui van Gorp, ‘Dr. Leo Wouters en de Vlaamse Beweging in de Kempen’, in: Hulde-schrift Dr. Leo Wouters. NSV en NJSV, s.l., 1982, p. 14-20.
  37. ’t Pallieterke, 2.XI.1961, p. 2.
  38. De Standaard, 26.II.1962 en ’t Pallieterke, 1.III.1963
  39. Verslag door ‘jb’ in De Standaard, 11.X.1961 en identiek in Het Handelsblad. De originele VOS-zakjesvlag stamde uit 1920 en is zwaar beschadigd. Na de Tweede Wereldoorlog werd er een kopie van gemaakt. Beide exemplaren berusten in het ADVN. Mededeling van hoofdarchivaris Tom Cobbaert, waarvoor dank.
  40. Gazet van Antwerpen, 7.IX.1983, p. 5.

Geplaatst

in

door

Tags: