Macintosh HD:Users:guidovangorp:Desktop:unnamed.jpg

Juliana van Cornillon

Retinne, waar Juliana[1] – vermoedelijk op 11 november 1193 – geboren werd, maakt momenteel deel uit van de gemeente Fléron. Haar ouders, Henricus en Frescendis (of Frescenda) waren landbouwers en reeds lange tijd kinderloos. Maar kort nadat hun twee dochters geboren waren, overleden ze beiden. Juliana was toen pas vijf en werd van dan af samen met haar zusje Agnes opgevoed door zuster Sapientia, op La Vacherie of La Boverie, een bij Mont Cornillon horende boerderij. Gelegen aan de samenvloeiing van de Ourthe en de Maas is Mont Cornillon (of gewoon: Cornillon) geen zelfstandige gemeente maar een strategische plaats die integraal deel uitmaakte en -maakt van de Luikse agglomeratie. Gesticht voor of ca. 1176 was hier een hospitium waar mannelijke en vrouwelijke religieuzen uit het aanpalend dubbelklooster zorgden voor de melaatsen van drie Luikse parochies. De bewoners van dergelijke dubbelconventen droegen een religieus habijt maar leefden zonder kloosterregel of namen pas later een reeds bestaande regel aan (in Mont Cornillon was dat die van Sint-Augustinus). Ook legden zij niet de traditionele kloostergeloften af. Juliana leerde er lezen en schrijven, ook in het Latijn, en verdiepte zich in de werken van Sint-Augustinus en Sint-Bernardus. Toen Sapientia priorin werd, ontving ze van haar de sluier (ca. 1207) en wisselde het nederigste werk op de boerderij met de hoogste spirituele beschouwing. De priorin zorgde ervoor dat Juliana een afzonderlijk bidkamertje kreeg waar ze ongestoord het H. Sacrament kon vereren en er in de geest de heilige mis bijwonen, de dagen waarop zij niet werkelijk kon aanwezig zijn. Haar zintuig voor de aanwezigheid van Christus zou zo sterk geweest zijn dat zij in een kerk dadelijk wist of daar gewijde hosties werden bewaard.

Het meisje was zestien toen ze haar eerste visioen ontving: zij zag de maan met een hap eruit. Het visioen bleef zich herhalen en pas twee jaar later openbaarde Christus zelf haar de betekenis ervan: de maan was de Kerk waaraan een feestdag ter ere van het H. Sacrament ontbrak. Tegelijk werd haar onthuld dat dit feest moest vallen op de tweede donderdag na Pinksteren. En het werd haar opdracht, ondanks haar protest dat dit het werk van priesters was, de instelling van dit feest te bevorderen. Daarnaast was er haar mariale devotie die tot uiting kwam in haar bedevaarten die ze tijdens haar bewogen leven ondernam: naar de apostelen Petrus en Andreas en de heilige maagden te Keulen, naar Onze-Lieve-Vrouw van Tongeren en naar Sint-Servaas in Maastricht. Tegelijk belichten die op exemplarische wijze de relatieve geografische beslotenheid van de eeuw waarin zij leefde.

Later – in 1222 of in 1230 – volgde ze Sapientia op in de functie van overste, misschien omdat ze haar bezittingen aan het klooster schonk. Haar milieu was eigenlijk dat van de begijnenbeweging, waarvan de bedrijvigheid zich ook uitstrekte tot de toenmalige met hen nauw verbonden cisterciënserinnen en reclusen in onze gewesten. Hoe dan ook lijkt haar hele leven getekend door de deugden van eenvoud en standvastigheid. Daarvan getuigde de Z. Eva van Luik, een recluse van Sint-Maartens in Luik (+ ca. 1265) met wie ze bevriend was en die wellicht de auteur is van een in het Romaans gesteld leven van Juliana. Om die reden wordt Eva van Luik ‘de eerste Waalse schrijfster’ genoemd. Het is hierop dat de latere Latijnse Vita B. Julianae Corneliensis van de hand van een anonieme Luikse clericus teruggaat. Met de steun van de Luikse aartsdiaken Jacques Pantaléon (ook Jacobus van Troyes genoemd, die volgens een overlevering Juliana’s biechtvader zou geweest zijn en in 1261 paus werd onder de naam Urbanus IV) en prins-bisschop Robert de Thourotte werd het feest van het H. Sacrament in de zomer van 1246 uiteindelijk ingevoerd voor het bisdom Luik. Maar het was pas in 1317 dat paus Johannes XXII (1316-1334) van Sacramentsdag een verplichte feestdag maakte voor de hele Kerk. Toen Juliana een striktere leefregel wilde invoeren in Mont Cornillon kwam zij in conflict met de zustergemeenschap. In of kort na 1240 zag zij zich daardoor genoodzaakt de vlucht te nemen en van dan af verloopt haar leven als dat van een begijn. Ze werd nog even teruggeroepen maar niet voor lang. In 1248 vertrok ze met drie andere zusters opnieuw, naar Namen, waar ze eerst onderdak kregen bij enkele arme begijnen, later werd voor het kleine gezelschap een huis gebouwd in Jambes. Toen hun twee medezusters gestorven waren, namen Juliana en Isabella van Hoei hun intrek in het klooster van Salzinnes, waar Isabella overleed. Omwille van de toenemende onveiligheid in de streek stuurde men Juliana toen naar Fosses-la-Ville in de Ardennen waar zij zich in terugtrok in een leegstaande kluis bij de kerk. Daar stierf ze in zelf gezochte eenzaamheid op 5 april 1258. In haar stervensuur was haar nog de troost vergund het heilig Sacrament te mogen aanschouwen – le désir de voir l’hostie! – waar zij steeds naar had verlangd. Ze werd begraven in de cisterciënser abdij van Villers-la-Ville. In 1796 werd haar graftombe door Franse revolutionnaire soldaten verwoest. Zodoende zijn er slechts enkele partikeltjes van haar gebeente bewaard die daar voordien reeds waren van weggenomen. Ze werd heilig verklaard in 1869 door paus Pius IX. Er bevinden zich ook relieken van haar in Retinne en haar feestdag valt voor alle Belgische bisdommen op 7 augustus.

Zij wordt afgebeeld in religieus habijt met een monstrans in de hand of terwijl zij geknield in aanbidding voor een altaar zit waarop het H. Sacrament staat uitgestald. Soms wijst een engel op de maan waaruit een stuk verdwenen is.

Macintosh HD:Users:guidovangorp:Desktop:unnamed.jpg

  1. Charles M.A. CASPERS, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de Late Middeleeuwen. Peeters. Leuven, 1992.

    J. COENEN. Juliana van Cornillon. De Kinkhoren – Desclée-De Brouwer. Brugge, 1946.

    C. LAMBOT. Un précieux manuscrit de la Vie de Sainte Julienne du Mont-Cornillon. In: Miscellanea Historica in honorem Alberti de Meyer. Leuven-Brussel, 1946, p. 603-612.

    Anneke B. MULDER-BAKKER. Verborgen Vrouwen. Kluizenaressen in de middeleeuwse stad. Uitgeverij Verloren. Hilversum, 2007.

 


Geplaatst

in

door

Tags: